HT JR VN D RT, HRLM 93
Een van onze lievelingsbezigheden is het af en toe op de snorfiets langs de huizen te rijden waar we vroeger hebben gewoond. Het meest favoriete huis tijdens zo’n tochtje staat op de Rustenburgerlaan, waar we tot mijn veertiende jaar hebben vertoefd, en waar dus al onze diepe kinderdingen mee verbonden zijn.
Bijna altijd, als ik langs dat zo vertrouwde huis rijd, moet ik onwillekeurig ook denken aan: het Putje. En dan dus ook meteen aan: de Ratten.
Van alle alarmeringen en goede raden die mijn moeder mij gegeven heeft, is er eentje die me een jaar of zestig heeft verbaasd: dat was de waarschuwing voor de ratten die je ‘naar beneden trokken’ in het putje achter de keuken. Ik hing daar regelmatig boven, en lichtte dan af en toe even het deksel op, in de hoop een rat te zien. Maar verder zag ik in één oogopslag, dat ik daar, zelfs op mijn vijfde, zesde of zevende, niet inpaste – dus waarom die waarschuwing?
Dat van die kinderlokkers in het bos (of waar verder maar bomen stonden) kon ik me wel voorstellen. Hoewel ik natuurlijk geen idéé had waarom die kinderlokkers kinderen lokten in de dagelijkse werkelijkheid, volstond de nimmer verminderende, doodgriezelige herinnering aan het bekende sprookje van Hans en Grietje – waarin de moeder aller kinderlokkers het arme tweetal vangt in haar verleidelijke knibbelknabbelhuisje, waarna de één tot slaaf en de ander tot mestkalf gemaakt wordt. De moraal van dat verhaal en de bijbehorende waarschuwing lagen duidelijk. Geen snoepjes van vreemden aannemen en wees blij met wat je hebt, thuis. Wel denk ik, dat het niet onze moeder was die ons met dit verhaal confronteerde, want het ‘wees blij met thuis’-deel gold natuurlijk niet voor de arme Hans en Grietje, en al evenmin voor Klein Duimpje en zijn zes broertjes. In beide gevallen (‘we zijn arm, dus de kinderen moeten eruit’) speelde de moeder een op zijn minst passief kwalijke (wie zwijgt stemt toe, ook als het zwijgen enigszins mokkend is) of ronduit actief slechte rol. En beide groepen kinderen waren aan het eind van het verhaal uitsluitend weer welkom omdat ze de heks respectievelijk de reus van hun kostbaarheden hadden beroofd – waardoor er nog lang en gelukkig dóórgeleefd kon worden. Weliswaar leefden we, begin jaren zestig, in een liberaal-kapitalistisch systeem, gebaseerd op particulier initiatief, maar het (letterlijk) het bos insturen van kinderen, en hen daarmee blootstellen aan de grillen (ook letterlijk) van reuzen, heksen, wolven en andere menseneters lag wel heel ver van haar belevingswereld.
Maar die ratten… en dat putje…
In Geheugenland gaat af en toe wat mis, dat weet iedereen. Vraag het maar aan politieagenten die bezig zijn met het verzamelen van getuigenverklaringen op een plaats delict. En mocht u er ooit, bijvoorbeeld nadat u na lang aandringen van vrienden, kennissen en therapeuten eindelijk de sprong heeft gewaagd, en de parachute toch niet afdoende openging, enige tijd voor hebben uw ganse leven aan u voorbij te zien flitsen (‘alsof het een film was’), zult u waarschijnlijk versteld staan van hoe heel veel dingen er in werkelijkheid destijds heel anders uitzagen dan u zich al die tijd meende te herinneren. Maar heel soms – je bent nooit te oud om te leren – herschikken zich de cellen in de hippocampus en de ventrale frontale cortex, waardoor er ineens nieuwe verbindingen ontstaan, en je het kennelijke verlies van bepaalde retrogade autobiografische herinneringen (zeg maar gerust: je partiële anterograde amnesie) plotseling terugdraait.
En beseft: die rattenwaarschuwing ging helemaal niet over dat putje. De waarschuwing voor ratten die je ‘naar beneden trokken’ ging over water. De sloot, de gracht, het kanaal. In Haarlem dus ook: de rivier. En de zee, natuurlijk. Ook nabij. Overal, kortom, waar moederinstinctelijk de kinderverdrinkingsdood op de loer lag. Alleen omdat ik vervolgens water voorgoed koppelde aan ratten, leek in mijn wereldje dat onschuldige, kleine putje ook tot die gevarenzone te behoren.
Tenzij moeder ons ook echt ook voor rátten waarschuwde, natuurlijk…