CFRS N LTTRS, HRLM 92
Ik ben van 11 jaar na de oorlog. Toen ik 6 was, en we op 4 mei klassikaal narcissen legden bij het monument aan de Dreef, was dat dus 18 jaar na de oorlog. Dat lijkt een rekenfout, maar is het niet.
Getallen hebben nu eenmaal een eigen willetje: als je aan iemand vraagt in het hoeveelste oorlogsjaar de Bevrijding was, zullen de meeste mensen zeggen – denkend aan het Nederlandse ’40-45’ - dat dat het vijfde jaar was, en iets ingelezener lui zullen het op het zesde jaar houden. Maar het is het zevende. Wat inderdaad raar lijkt voor een oorlog die zes jaar duurde. Maar u kunt het zelf uitrekenen, op de vingers van slechts twee handen: steek de eerste vinger op bij 1939, en verras uzelve.
‘De oorlog’ (voor de jongere kijkers en luisteraars: we hebben het dan over de Tweede Wereldoorlog) was voor mij als kind weliswaar een zeer voorbije zwart-wit historie, gevoelsmatig ergens tussen Willem van Oranje en Comedy Kapers en Ivanhoe in (de laatste twee waren toen, ook in zwart wit, op de televisie te zien), maar was toch alomtegenwoordig. Alle grote mensen hadden hem meegemaakt. Van al je ouders, opa’s en oma’s, tantes en ooms en onderwijzers en onderwijzeressen tot de agent, die op halfjaarlijkse basis je bal afpakte als je voetbalde in het Frederikspark. Gelukkig was ik jarig op 5 juni, zodat ik eveneens op halfjarige basis een vervangende ‘leren pieper’ kon regelen, via mijn ouders in pyjama en via mijn oom Jan in sinterklaaspak.
En altijd je bord leeg eten, dat was ook zoiets. Omdat je als kind niet het verschil kent tussen honger en trek, dacht ik dat dat was omdat het verspillend was om dat niet te doen (misschien was ik daarmee wel de allereerste ecologisch aangestuurde inwoner van ons land), maar het had natuurlijk alles te maken met de Hongerwinter. Waarvan ik jaren lang heb gedacht dat de kinderen toen uit vuilnisbakken aten – een didactisch goed werkend, maar toch onjuiste interpretatie van filmbeelden waarin ik zulks meende te zien – alsof er toen iets eetbaars zou worden wéggegooid. Wat die uitgemergelde kinderen wél met hun houten lepels aan het doen waren, was het leegschrapen van de op vuilnisbakken uit 1964 gelijkende ijzeren gaarkeukengamellen, ter aanvulling van hun waterige dagelijkse kost. Je bordje leegeten dus.
Tegenwoordig is 11 jaar niks meer. De vuvuzela-finale tegen Spanje is langer geleden. Toch verrassen cijfers ook hier vaak weer: in de kroegen van vandaag kijkt, bijvoorbeeld, niemand raar op, als er muziek opstaat die vijftig jaar oud is (of, in het geval van de eerste ‘beatmuziek’, zestig jaar), terwijl het in 1974 ondenkbaar zou zijn geweest, dat de barkeeper een fijn plaatje uit 1924 zou opzetten…
Óver 11 jaar is het precies 100 jaar geleden dat in Duitsland het verdrag van Versailles officieel werd opgezegd, en de dienstplicht weer werd ingevoerd. Met de huidige ontwikkelingen in onze wereld, zou dat jubileum best wel eens kunnen samenvallen met een vergelijkbare herinvoering alhier. Want de oude wijsheid gaat ook nu weer op: als de laatste veteranen van de vorige oorlog óp zijn, komt er altijd weer een nieuwe geest aanwaaien, die de daardoor tandeloos geworden dit-nooit-meer-gedachte wegblaast over de vaak nog maar nauwelijks herstelde slagvelden. En wint ineens het onze-groep-eerstisme het stilaan weer van het idee, dat je er beter sámen uit kunt komen. En intussen weent de aarde. Wederom.
Ik ben van 11 jaar na de oorlog, en dat wil ik graag zo houden – om die mooie kreet, te lezen op een van de vele spandoeken tijdens de Vredesdemonstraties (al weer meer dan 40 jaar geleden – waar blijft de tijd), maar weer eens te paraciteren…